Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2016 - Blik op energiearmoede
11 Inkomenskwartielen delen de inkomens in gelijke delen van 25%: de 25% laag-
ste inkomens (kwartiel 1 in Vlaanderen) hadden in 2014 een inkomen lager
dan € 21.761, huishoudens in kwartiel 2 hadden een inkomen tussen € 21.761
en € 34.050, huishoudens in kwartiel 3 hadden een inkomen tussen € 34.050
en € 50.733. De 25% rijkste huishoudens (kwartiel 4) hadden een inkomen
hoger dan € 50.733.
12 De vraag is met welke coëfficiënten er moet gewerkt worden. De OESO-schaal
is hier niet voor ontwikkeld. Het is onzeker of de schaalvoordelen voor energie
dezelfde zijn als voor de andere uitgaven. Hills (2012) heeft in de LIHC ratio
een herrekening toegepast op basis van eigen coëfficiënten, maar die zijn niet
zomaar over te nemen in Vlaanderen of België.
13 In principe moeten we hier nog eventuele woontoelagen van aftrekken. Deze
zijn echter al verrekend in het gezinsinkomen als extra financiële steun. Om
dubbeltellingen te vermijden, trekken we ze niet af van de woonkost.
14 Voor de 328 gezinnen die geen onderscheid kunnen maken tussen huur en
uitgaven voor energie (inbegrepen in de huurprijs) hebben we de geschatte
energie-uitgaven afgetrokken van de opgegeven huur. Deze schatting is geba-
seerd op de formule 0,5 * mediaan per aantal personen + 0,5 * mediaan per
aantal vertrekken.
15 Voor elke gezinsgrootte berekenen we het mediaan waterverbruik. We kennen
aan een gezin van bijvoorbeeld drie personen de mediaan toe van alle gezin-
nen bestaande uit drie personen.
16 Als we voor een bepaald gezin de uitgaven voor energie niet kennen, trachten
we die uitgaven te benaderen met een formule. Bijvoorbeeld: voor een gezin
met vier personen, wonend in een huis met vijf vertrekken, wordt dat: 0,5*de
mediaan van alle gezinnen met vier personen + 0,5*de mediaan van alle gezin-
nen wonend in een huis met vijf vertrekken.
17 De referentiecategorie wordt op dezelfde manier berekend als in voetnoot 14.
18 Dit kan ook spelen als er gevraagd wordt naar het inkomen. Men kan bijvoor-
beeld een hoger inkomen opgeven dan men in werkelijkheid heeft, waardoor
het gezin evenmin in gemeten energiearmoede verschijnt. De afwijking zal hier
allicht kleiner zijn dan bij een directe vraag over het financieel aankunnen van
de energiebehoeften.
19 Het betreft hier het armoederisico op huishoudniveau, in tegenstelling tot ta-
bel 1 waar het armoederisico op individueel niveau werd weergegeven.
56