Energiearmoede in cijfers
1 1
Noten
1 Collectieve huishoudens zoals kloostergemeenschappen of studentenhomes
zijn niet vertegenwoordigd, net als personen die verblijven in instellingen (zie-
ken, ouderen, mensen met een handicap) of daklozen.
¬
2 Meerdere gezinsleden kunnen kosten delen. De inkomens in de EU-SILC wor-
den daarom omgezet naar een ‘equivalent’ inkomen om rekening te houden
met verschillen in gezinsgrootte volgens de gemodificeerde OESO-equivalen-
tieschaal. Iedere eerste volwassene in het gezin krijgt een gewicht van 1, iede-
re bijkomende volwassene krijgt een gewicht van 0,5. Kinderen jonger dan 14
jaar krijgen een gewicht van 0,3.
3 Tussen september 2012 en december 2013 werden 10.000 gezinnen monde-
ling bevraagd over de woonsituatie, de woonuitgaven, de subjectieve beleving
van de woningkwaliteit, de woonwensen en tevredenheid. Ook vond een ob-
jectieve en systematische screening plaats van de woningkenmerken en wo-
ningkwaliteit van 5.000 woningen. Langdurig leegstaande woningen, tweede
verblijven, studentenkamers en woningen bewoond door personen zonder
legaal verblijfsstatuut zijn niet in het onderzoek opgenomen.
4 De normen voor het resterend inkomen zijn gebaseerd op de budgetstandaar-
den van Storms & Van den Bosch (2009). Per gezinstype werden minimumbud-
getten opgesteld, gebaseerd op reële uitgavenpatronen van lage inkomensge-
zinnen, input van experts en focusgroepen met lage inkomensgezinnen. Het
budget voor huisvesting werd hieruit weggelaten. Wonen wordt als onbetaal-
baar gezien wanneer het resterend inkomen onder de norm voor het betref-
fende gezinstype valt (Heylen, 2015).
5 Bijvoorbeeld: vermijden dat elektrische toestellen (klasse I) in vochtige ruim-
tes verkeerd opgesteld worden.
6 Verwarmingstoestellen met een verbrandingsproces: kachel, open haard, cas-
sette, verrijdbaar toestel op petroleum, butaan/propaan of pellet.
7 In de databank zijn meer dan 600.000 certificaten opgenomen, maar deze is
niet helemaal representatief voor het Vlaamse woningenpark (oudere wonin-
gen en appartementen zijn oververtegenwoordigd).
8 Door eigenaars die hun woning kochten of bouwden voor 2002 en die gedu-
rende de laatste tien jaar werken hebben uitgevoerd.
9 Zowel volgens de CREG als de FOD Economie is het moeilijk om een exact cijfer
te geven wegens dubbeltellingen door verhuis, veranderingen van energiele-
verancier of het feit dat er meerdere meters kunnen voorkomen op één adres.
De cijfers zijn dan ook slechts een indicatie.
10 Sinds 2012 wordt deze enquête tweejaarlijks georganiseerd. Elke maand hou-
den ongeveer 500 huishoudens hun uitgaven bij, in 2014 werden zo 6.135
huishoudens in België opgevolgd.
55