OASeS-Jaarboek2016-05 - page 104

Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2016 - Blik op energiearmoede
3.1.1 Het recht op energie
Het recht op energie is niet expliciet als zelfstandig recht opgenomen in internatio-
nale mensenrechtenverdragen, maar het wordt wel nadrukkelijk erkend in verschil-
lende thematische verdragen, commissies en gerelateerde documenten. Het VN
Comité inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (ESCR, 1991, 2002) kop-
pelt het recht op energie impliciet aan het recht op een adequate levensstandaard
(artikel 11), specifiek in het kader van een kwaliteitsvolle huisvesting. Het recht
op energie gaat hand in hand met een sociaal rechtvaardige toegang tot energie-
bronnen die tegelijk ook duurzaamheid beoogt. Zo verenigen de verschillende VN
programma’s rond milieu en duurzame ontwikkeling sociale en ecologische doel-
stellingen die bijdragen tot een globale en intergenerationele rechtvaardige her-
verdeling
.
1
Ook de Europa 2020 kerndoelstelling rond klimaat en duurzame energie
koppelt de fysieke beschikbaarheid van betaalbare energieproducten en -diensten
aan de bredere sociale en klimaatdoelstellingen van de Europese Unie (European
Commission, 2010). In de Vlaamse context tracht men het recht op energie te rea-
liseren via een reeks sociale maatregelen, waaronder de sociale maximumprijzen,
de minimale levering voor elektriciteit en voor aardgas in de winterperiode en de
extra voordelen voor de ‘beschermde afnemers’
.
2
3.1.2 Afbakening beoogde levensstandaard en populatie
Hoewel energie door politici op de verschillende beleidsniveaus wordt erkend als
een noodzakelijke behoefte, wordt nergens expliciet de oefening gemaakt om te
bepalen welke hoeveelheid energie minimaal noodzakelijk is om menswaardig te
kunnen leven en welke kostprijs hieraan verbonden is. Dit is niet zo verwonderlijk.
Op de vraag hoeveel energie gezinnen minimaal nodig hebben, kan immers geen
absoluut antwoord worden gegeven. De benodigde energie verschilt naargelang
de persoonlijke en maatschappelijke leefomstandigheden van gezinnen. Bepalende
individuele factoren hierbij zijn: de gezinsomvang en -samenstelling, de energie-
prestatie van de woning, de activiteitsstatus van de gezinsleden, hun gezondheids-
toestand en hun competenties om spaarzaam met het energieverbruik om te gaan.
Ook geografische en institutionele factoren, zoals het klimaat of het energiebeleid
in een land, bepalen in sterke mate de kosten die gezinnen moeten maken voor hun
energieverbruik. Voor het opstellen van een normatief energiebudget dat aangeeft
wat de minimale kost is van een noodzakelijk energieverbruik is het daarom nood-
zakelijk om vooraf de beoogde levensstandaard te definiëren. Ook de bepaling van
de beoogde populatie is noodzakelijk, in het bijzonder in het licht van een correct
gebruik van de resultaten.
Voor de bepaling van de levensstandaard verwijzen we naar het theoretisch ka-
der uit het referentiebudgettenonderzoek, waarin deze wordt gedefinieerd als ‘het
inkomen dat gezinnen minimaal nodig hebben om adequaat aan de samenleving
te kunnen participeren’. Adequate maatschappelijke participatie wordt hierbij om-
schreven als ‘het vermogen van mensen om vanuit hun sociale posities te handelen
overeenkomstig de dominante maatschappelijke verwachtingen alsook het vermo-
gen om deze verwachtingen mee vorm te geven’. Maatschappelijke verwachtin-
102
1...,94,95,96,97,98,99,100,101,102,103 105,106,107,108,109,110,111,112,113,114,...222
Powered by FlippingBook