OASeS-Jaarboek2016-05 - page 20

Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2016 - Blik op energiearmoede
niet worden herleid tot het ontberen van energie in de woning of de toe-
gang hiertoe, of het kampen met een te hoge energiekost. Energiearmoede
is eerder het gevolg van dieperliggende problemen […]. Het raakt huishou-
dens die zich reeds in een precaire (woon)situatie bevinden. Ze worden va-
ker dan gemiddeld geconfronteerd met een gebrekkige woningkwaliteit, en/
of is er sprake van een (structureel) inkomensprobleem.
Volgens de Britse autoriteit in onderzoek naar energiearmoede, John Hills (2011),
moet energiearmoede toch worden gezien als een ‘uniek’ probleem dat kan wor-
den benaderd vanuit drie onderscheiden perspectieven: armoede, gezondheid/
welzijn en CO²-reductie/energiebesparing:
Its causes, impacts and solutions make fuel poverty a distinct problem and
are all reasons why it is important to think about fuel poverty as a separate
issue requiring a separate approach. Fuel poverty comes at the overlap of
different concerns, some with poverty in general, others with health, and
others with domestic energy efficiency. Tackling it therefore offers potential
benefits in each and all of these agendas (Hills, 2011, p.93).
Bovendien blijkt uit cijfermateriaal dat de overlap tussen armoede en energiear-
moede niet volledig is: niet alle gezinnen van wie objectief wordt gemeten dat ze
leven in energiearmoede hebben een inkomen onder de armoedegrens en niet alle
mensen in armoede zijn energiearm (Delbeke & Meyer, 2015; Huybrechs, Meyer,
& Vranken, 2011). Daarom kiezen we er voor energiearmoede als apart concept te
hanteren.
Er bestaat nog geen algemeen aanvaardde definitie van energiearmoede. Zo is er
conceptuele verwarring door het gebruik van twee nauw verwante termen ‘energy
poverty’ en ‘fuel poverty’, waarbij de eerste voornamelijk wordt gebruikt in ontwik-
kelingslanden en de tweede hoofdzakelijk in ontwikkelde landen (Bouzarovski & Pe-
trova, 2015). In het wetenschappelijk onderzoek dook de term ‘fuel poverty’ voor
het eerst op in het Verenigd Koninkrijk in 1979, in een paper van Isherwood en Han-
coc
k
10
(zie Liddell, Morris, McKenzie, & Rae, 2012). Zij definieerden huishoudens
met hoge energiekosten als ‘huishoudens die meer dan twee keer de mediaan aan
gas, verlichting en elektriciteit spendeerden’. Boardmans definitie uit 1991 verwees
naar energiearmoede als de situatie waar de uitgaven voor alle energiediensten
(verwarming, warm water, verlichting, …) meer bedragen dan 10% van het inko-
men. De Britse overheid nam deze definitie over in haar ’UK Fuel Poverty Strategy’
van 2001: “a fuel poor household is one which needs to spend more than 10% of its
income on all fuel use and to heat its home to an adequate standard of warmth.”
Deze definitie ligt al een tijd onder vuur, zoals Boardman (2010) aangeeft in haar
tweede boek. Energiearmoede werd hoofdzakelijk benaderd als een probleem van
gebrekkige verwarming van de woning, maar de laatste jaren winnen andere ener-
giediensten (zoals verlichting, koeling, toestellen, IT) aan belang in het onderzoek
naar dit thema (Bouzarovski & Petrova, 2015). Recenter worden huishoudens in
Engeland als energiearm beschouwd als hun energiekosten hoger zijn dan de nati-
onale mediane energiekost en ze onder de armoedegrens zouden vallen als ze dat
18
1...,10,11,12,13,14,15,16,17,18,19 21,22,23,24,25,26,27,28,29,30,...222
Powered by FlippingBook