Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2016 - Blik op energiearmoede
traditie van Townsend (2010) - een relatieve benadering, waarin armoede steeds
gestalte krijgt in verhouding tot de normen en rijkdom van anderen in die samen-
leving. Het tekort aan economische middelen van individuen hangt ook samen met
hoe deze middelen geproduceerd en verdeeld worden in de samenleving (Vranken,
1977). Armoede bestuderen, gaat dus om meer dan het berekenen van percenta-
ges, maar vooral om het weergeven van de verhouding tussen sociale groepen in
de samenleving die leiden tot een bepaalde verdeling van de middelen, wat me-
teen aangeeft hoe nauw armoede en sociale uitsluiting verbonden zijn. Dit wil ook
zeggen dat het cruciaal is om de mechanismen die armoede veroorzaken op het
micro-, meso- en macroniveau van onze samenleving te analyseren.
Ten tweede is armoede een multidimensionele problematiek. De tekorten ma-
nifesteren zich immers in uitsluiting op meerdere levensdomeinen die onderling
verbonden zijn, zoals wonen, gezondheid, tewerkstelling, mobiliteit, enzovoort. De
klassieke armoededefinitie van Vranken en Geldof (1992) zet terecht heel sterk in
op het belichten van dit multidimensionele karakter: armoede is een netwerk van
sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele
en collectieve bestaan.
De nadruk op de verdeling van materiële middelen en het multidimensionele ka-
rakter van armoede zijn niet aan elkaar tegengesteld. Het is net omdat in een ka-
pitalistische samenleving de toegang tot materiële middelen in belangrijke mate
georganiseerd wordt via de markt en met geld als ruilmiddel, dat er vaak een op-
eenhoping van uitsluitingen plaatsgrijpt (Ghys, 2014). De arbeidsmarkt, die mensen
voor hun levensonderhoud afhankelijk maakt van hun eigen marktwaarde, speelt
hierbij een cruciale rol. In een dergelijke economie is geld nodig voor de bevredi-
ging van veel sociale noden. Een tekort aan geld zal dus leiden naar problemen van
uitsluiting op vele andere gebieden. Dit verband loopt in beide richtingen. Zo leidt
ziekte vaak tot een gebrek aan economische middelen of kan uitsluiting die voort-
komt uit groepsvorming in de samenleving (zoals etnische of genderdiscriminatie)
zich (bijvoorbeeld via de arbeids- of woonmarkt) omzetten in geldtekort, waarna
het verder verspreidt over andere domeinen. Armoede is dus zeker niet altijd het
gevolg van een gebrek aan inkomen en kan het een gevolg zijn van een veelheid aan
oorzaken, maar een gebrek aan inkomen speelt wel meestal een sleutelrol in het
genereren van een opeenhoping van uitsluitingen.
De hier voorgestelde definitie van armoede staat uiteraard open voor een ruimer
debat. Zo kan men vragen stellen bij het referentiepunt waar het relatieve karakter
van armoede in de definitie aan opgehangen wordt: is de ‘samenleving’ in tijden
van globalisering, individualisering, migratie en superdiversiteit (Vertovec, 2007)
wel nog zo’n coherente eenheid? Kan er nog sprake zijn van breed en algemeen
aanvaarde leefpatronen? Wie bepaalt het referentiekader? Onderzoek leert bij-
voorbeeld dat recent aangekomen migranten zich oriënteren naar de samenleving
van herkomst en deze als vergelijkingsbasis nemen, terwijl tweedegeneratiemigran-
ten en hun nakomelingen zich spiegelen aan de maatschappij waarin ze zelf zijn op-
gegroeid (Van Robaeys, Vranken, Perrin, &Martiniello, 2007). Ook de discussie over
12