Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 52 Goodwin en Ahn (2010) onderzochten de impact van morfologische interventies bij lezers tot en met het derde secundair met moeilijkheden op het vlak van technisch lezen en/of begrijpend lezen en/of mondelinge taalvaardigheid. Concreet ging het om interventies waarin expliciete aandacht was voor het herkennen of analyseren van morfemen zoals instructie in affixen of toevoegsels (bv. voor- of achtervoegsel; de oorsprong van woorden), instructie in woorddelen (delen zoeken, woorden bouwen), inzicht geven in morfologische patronen of regels (bv. grammatica, woorden identificeren op basis van analogie) en instructie in woordenschatgerelateerde morfologie (bv. woordfamilies). In de meeste onderzochte studies ging het om interventies waarbij de focus niet enkel lag op morfologie, maar ook op andere componenten zoals geletterdheid, lezen, spelling en woordenschat. Vanwege deze combinatie konden de onderzoekers geen zuivere impact van morfologische instructie nagaan. Hoewel de onderzoekers wel een effect rapporteren voor de afhankelijke variabelen voorbereidende leesvaardigheden met beginnende geletterdheid (morfologisch bewustzijn, fonologisch bewustzijn) en woordenschat, ook voor leesbegrip en spelling, vinden ze geen significant effect voor het decoderen van pseudowoorden. De auteurs merken wel op dat de gestandaardiseerde uitkomstmaten weinig woorden met complexe morfemen bevatten wat de resultaten voor decoderen kan beïnvloeden. Zhang en Joshi (2019) onderzochten de kenmerken van hyperlexie en de relaties tussen hyperlexie (van kleuter- tot volwassenen leeftijd) en verscheidene leesvaardigheden, waaronder decoderen voor vlot technisch lezen. Zhang en Joshi stellen vast dat de decodeervaardigheden (lezen van woorden en nonsenswoorden) van kleuters tot en met volwassenen met hyperlexie niet (significant) verschillen van die van controlegroepen. Beide groepen laten vergelijkbare decodeervaardigheden zien. De onderzoekers gingen ook na of het gevonden verband afhankelijk is van taal, maar dat was niet het geval. Tussentijdse conclusie Uit deze studies blijkt een positief verband tussen leesinterventies en het vlot technisch lezen van leerlingen met (een risico op) leesmoeilijkheden, waaronder ook lezers met ernstige leesmoeilijkheden (onder percentiel 25), zowel beginnende lezers als leerlingen in het secundair onderwijs (Gersten et al., 2020; Flynn et al., 2012; McArthur et al., 2018). Hoewel de interventies verschillende componenten van leesvaardigheid kunnen bevatten, combineren de meerderheid van de beloftevolle interventies een phonics-aanpak met veel aandacht voor grafeemfoneemkoppelingen, decoderen en fonemisch bewustzijn. Specifiek voor interventies met een focus op morfologie (Goodwin & Ahn, 2010) kan er geen eenduidig effect worden gevonden voor het vlot lezen van lezers met leesmoeilijkheden hoewel dit effect voor een brede doelgroep (waaronder ook lezers met leesmoeilijkheden) wel werd aangetoond (Goodwin & Ahn, 2013). Mogelijk houdt dit resultaat verband met de opmaak van de gestandaardiseerde test. Bovendien ging het in deze studie om een zeer verscheiden groep lezers met verschillende moeilijkheden, zowel op het vlak van technisch lezen, leesbegrip en/of mondelinge taal. Hierbij moeten we ook aanstippen dat de studie van Goodwin & Ahn (2013), hierboven beschreven, wel een sterk effect aantoonde en de moderatoranalyse in deze review duidelijk maakte dat dit effect ongewijzigd bleef voor zowel typisch ontwikkelende lezers als lezers met leesmoeilijkheden. Tot slot stellen Zhang en Joshi (2019) vast dat de doelgroep van leerlingen met hyperlexie met ernstige moeilijkheden op het vlak van luister- en leesbegrip vergelijkbare decodeervaardigheden laten zien als die van de controlegroep.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=