Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 29 Mol en Bus (2011) gingen na in hoeverre het lezen in de vrije tijd voorspellend is voor de voorbereidende leesvaardigheid van (1) kleuters, (2) leerlingen in de lagere en middelbare school en (3) hogeschool- en universiteitsstudenten. Bij de drie doelgroepen werd het lezen in de vrije tijd gemeten met checklists waarbij de leerlingen of hun ouders gekende titels of auteurs moesten aanduiden (print exposure checklists). Nagegaan werd of er een invloed was op de voorbereidende mondelinge vaardigheden (mondelinge taal, woordenschat). Er blijken matige tot sterke correlaties te zijn tussen lezen in de vrije tijd en de mondelinge taal: matig voor kleuters en leerlingen uit de lagere en middelbare school, sterk voor hogeschool- en universiteitsstudenten. De correlaties worden groter naarmate de leeftijd toeneemt, wat overeenkomt met de idee van een opwaartse spiraal van oorzakelijkheid. Met andere woorden: hoe ouder een kind wordt, des te groter wordt de impact van het lezen in de vrije tijd op de mondelinge taalvaardigheid. Verder lijken ook zwakke lezers baat te hebben bij lezen in de vrije tijd. De onderzoekers gingen na of deze samenhang tussen lezen in de vrije tijd en mondelinge taalvaardigheid werd beïnvloed door andere factoren. Bij leerlingen uit de lagere en middelbare school is de leeftijd van belang. Telkens worden de correlaties sterker wanneer de kinderen ouder zijn. Voor het lager en het middelbaar onderwijs blijken de correlaties niet te verschillen voor kinderen met lagere leesvaardigheden in vergelijking met kinderen waar de leesvaardigheden normaal ontwikkelen. 3.1.1.2 Begrijpend luisteren en/of begrijpend lezen Silverman et al. (2020) onderzochten de impact van interventies die op begrijpend luisteren en/of begrijpend lezen focussen bij leerlingen van het kleuteronderwijs tot het vijfde leerjaar. Taalbegrip steunt op woordenschat, semantisch bewustzijn, en de kennis van hoe morfologie en syntaxis een invloed hebben op betekenis. Silverman en collega’s stellen positieve effecten vast van dergelijke interventies op de voorbereidende mondelinge leesvaardigheden van leerlingen uit het kleuteronderwijs tot het vijfde leerjaar. Er is een groot effect van de interventies op woordenschat en een klein effect op luisterbegrip. We moeten deze resultaten wel heel voorzichtig interpreteren omdat het gaat om testen die niet gestandaardiseerd zijn en voor wat betreft woordenschat vaak enkel de kennis van de vooropgestelde doelwoorden in kaart brengen. Er is geen effect gevonden op gestandaardiseerde testen. Op basis van een beperkt aantal studies werden nog enkele andere effecten gevonden: een groot effect van de interventies op morfologische vaardigheden en een klein effect op academische taalvaardigheid. Op langere termijn blijken er matige effecten te zijn voor woordenschat. Ook hier moeten we voorzichtig zijn met het trekken van conclusies gezien het beperkt aantal studies. Interventies bij leerlingen met een laag inkomen in de thuissituatie blijken lagere effecten te hebben op woordenschat. Daarentegen zijn er grotere effecten van interventies op de woordenschat van leerlingen die een andere thuistaal hebben en Engels als onderwijstaal leren. Deze studies focussen dan wel specifiek op de noden van leerlingen met verschillende thuistalen (bv. aandacht voor cognaten), waardoor dit waarschijnlijk een groter effect oplevert bij deze specifieke groep. Ook blijken de uitkomsten voor woordenschat wat hoger bij interventies die op morfologie focussen, vaak in combinatie met woordenschat.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=