Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 78 effecten op een aantal andere fundamentele componenten van leesvaardigheid (zie hoofdstukken 3.2, 3.5; maar zie ook 3.1). Als kanttekening stippen de auteurs wel aan dat het in de meeste studies gaat om interventies die een motivationele component combineren met andere instructie-componenten (zie boven), waardoor het onmogelijk is om het effect van de motivationele component te isoleren. Voor enkele bijkomende belangrijke aandachtspunten uit deze review ten aanzien van de relatie tussen leesmotivatie en leesvaardigheid, verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. 3.4.8 Focus op doelgroepen Onze umbrella overview omvat 26 studies die binnen hun onderzoek op het vlak van begrijpend lezen focussen op bepaalde doelgroepen in plaats van op een brede leerlingenpopulatie: (1) leerlingen met (een risico op) lees- en spellingmoeilijkheden (13 studies), (2) Leerlingen met een andere thuistaal die de onderwijstaal leren (4 studies), (3) Leerlingen met andere neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (7 studies) en (4) Leerlingen met een niet-aangeboren hersenletsel (1 studie). 3.4.8.1 Leerlingen met (een risico op) lees- en spellingmoeilijkheden Collins et al. (2017) onderzochten in welke mate de kloof tussen leerlingen met leesmoeilijkheden (waaronder leerlingen met dyslexie, zwakke lezers of leerlingen met een leerstoornis) en gemiddelde leerlingen verschilt naargelang het type leestaak dat gebruikt wordt om begrijpend lezen te meten. Zes soorten taken werden opgenomen: meerkeuzevragen, gatenteksten (cloze test), verificatietaken (ja/nee, waar/niet waar), open vragen (mondeling of schriftelijk), navertellen (retell) en een afbeelding kiezen (i.e. de leerling kiest de afbeelding die de betekenis van de tekst best weerspiegelt). De resultaten tonen aan dat leerlingen met leesmoeilijkheden op alle soorten leestaken lager presteren dan gemiddelde leerlingen, met uitzondering van verificatietaken. De effectgrootte neemt af volgens volgende volgorde van taken: selecteren van afbeeldingen, meerkeuzevragen, open vragen, gatenteksten en navertellen. Omdat de verschillen tussen de zes soorten taken niet op significantie getoetst worden, kunnen we echter geen uitspraken doen over de mate waarin de verschillende taken onderling verschillen. Uit de moderatoranalyse blijkt dat de tijdslimiet en zichtbaarheid van een tekst de effectgrootte voor de taken met meerkeuzevragen beïnvloeden. Specifiek bij deze taken is de kloof tussen leerlingen met en zonder leesmoeilijkheden kleiner wanneer er een tijdslimiet wordt opgelegd of wanneer de tekst zichtbaar is voor de leerlingen tijdens het maken van de taak. Voor taken die met open vragen werken worden vijf significante moderatoren gevonden. Bij dit type taak is de kloof tussen de twee groepen leerlingen groter wanneer toetsen met informatieve teksten worden gebruikt (tekstgenre); wanneer de toets wordt afgenomen door de onderzoeker (toetsafnemer); en wanneer de toets wordt afgenomen in een groepsetting (omgeving). De prestatiekloof is kleiner wanneer teksten gradueel in moeilijkheidsgraad toenemen (moeilijkheid van de tekst) en wanneer er in de toets regels worden toegepast om plafond- en bodemeffecten te vermijden in de test (plafond/bodem-effecten). McArthur et al. (2018) onderzochten bij zwakke lezers tussen vijf en zestien jaar in hoeverre phonicstraining een invloed heeft op begrijpend lezen. Concreet ging het om interventies die focussen op de volgende deelprocessen: letters/letterclusters in een woord identificeren, letters/clusters in een woord correct verklanken (analyse) en vervolgens plakken en het woord hardop lezen (synthese). De resultaten tonen aan dat phonics-training geen significant effect heeft op het leesbegrip van zwakke lezers, gemeten aan de hand van standaardtoetsen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=