Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 74 vooral in de context van informatieve teksten een klein tot matig effect heeft op het leesbegrip bij leerlingen met en zonder leesmoeilijkheden, althans op korte termijn. Ook de strategie van zelfmonitoring heeft een aangetoond groot effect op begrijpend lezen, en dit bij leerlingen van verschillende leeftijden, zowel in het gewoon als buitengewoon onderwijs (Guzman, et al., 2018). Schrijfopdrachten. Zowel Graham en Hebert (2011) als Hebert et al. (2012) onderzochten de impact van begeleidende schrijfactiviteiten op begrijpend lezen. De eersten stellen dat het uitvoeren van schrijfopdrachten bij een gelezen tekst een klein effect heeft op het leesbegrip van leerlingen, ook voor leerlingen met lees- en/of schrijfmoeilijkheden. Uit de tweede studie blijkt dat geen enkele schrijfactiviteit daarbij effectiever is dan een andere. Met andere woorden: alle schrijfactiviteiten uit de eerdere studie van Graham en Hebert (2011) bevorderen het leesbegrip van leerlingen op een even sterke manier. 3.4.5 Algemene leesvaardigheid (OV) → Begrijpend lezen (AV) Onze metareview bevat vijf studies die het verband tussen algemene leesvaardigheid en begrijpend lezen nagaan. Amendum et al. (2018) onderzochten het verband tussen de moeilijkheidsgraad van een tekst en het leesbegrip van leerlingen, terwijl Mol en Bus (2011) het verband tussen lezen in de vrije tijd en leesbegrip in kaart brachten. Een andere studie focuste op de effectiviteit van computergestuurde geletterdheidsprogramma’s. Twee studies, tot slot, gingen het effect van een interventie op het begrijpend lezen na: Swanson et al. (2020) deden dat voor interventies met digitale boeken en Kim en Quinn (2013) voor leesinterventies tijdens de zomer. Amendum et al. (2018) onderzochten de samenhang tussen de moeilijkheidsgraad van een tekst en tekstbegrip van beginnende lezers tot leerlingen van het vijfde leerjaar. De onafhankelijke variabele, de moeilijkheidsgraad van een tekst, werd niet louter gedefinieerd als complexiteit, m.a.w. hoe makkelijk of moeilijk een tekst is voor de lezer maar ook met de interactie tussen tekst en lezer en de taak die de lezer moet volbrengen. De operationalisering gebeurde op twee manieren. Enerzijds als een match tussen een individuele leerling en een tekst (bv. teksten werden gerangschikt volgens moeilijkheidsgraad op basis van hoe goed een lezer de tekst las), anderzijds als de match tussen een groep van leerlingen/ leerjaar en een tekst. Hoewel de resultaten een negatieve samenhang aantonen tussen de moeilijkheidsgraad van een tekst en het leesbegrip bij zowel zwakkere als beginnende lezers uit lagere leerjaren, zijn de resultaten voor zowel sterkere als meer gevorderde lezers uit hogere leerjaren minder eenduidig. We herhalen een eerder geformuleerde kritische noot bij deze studie omdat er sprake kan zijn van een cirkelredenering. De moeilijkheidsgraad van een tekst is de onafhankelijke variabele en wordt geoperationaliseerd als ‘hoe moeilijk de lezer/de groep de tekst kan lezen’. Van zodra deze variabele in relatie gebracht wordt met uitkomstmaten zoals tekstbegrip of vloeiendheid (zie Hoofdstuk 3.3) zou je m.a.w. ook een lagere score verwachten. Daarnaast wordt er in de studie geen verschil gemaakt tussen leerlingen die tijdens de interventie uitdagende en moeilijkere teksten aangeboden krijgen en andere die vooral vereenvoudigde teksten aangeboden krijgen. Mol en Bus (2011) onderzochten de relatie tussen lezen in de vrije tijd en leesbegrip bij drie doelgroepen: (1) kleuters, (2) leerlingen in het lager of secundair onderwijs (3) hogeschool- en universiteitsstudenten. Lezen in de vrije tijd werd daarbij geoperationaliseerd als ‘print exposure’, zijnde blootstelling aan teksten. Dit werd gemeten door ofwel ouders (doelgroep kleuters) of leerlingen (andere doelgroepen) een checklist te laten invullen over hun bekendheid met boeken, auteurs of magazines. De onderzoekers vinden geen correlatie tussen lezen in de vrije tijd en leesbegrip bij kleuters. Voor leerlingen in het lager of secundair onderwijs en voor hogeschool- en universiteitsstudenten is er wel een matig verband vastgesteld. Ongeacht hun leeftijd geldt dat

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=