Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 16 Toch blijft het begrip leesmotivatie een complex en abstract begrip en is het allesbehalve eenduidig. Verschillende motivatietheorieën bestaan naast elkaar, telkens vanuit een andere theoretische invalshoek. Hoewel men in het verleden vaak een onderscheid maakte tussen intrinsieke motivatie (lezen als doel op zich, bv. omdat de leerling het leuk vindt) en extrinsieke motivatie (lezen als middel om iets anders te bereiken bv. een goed cijfer halen) en deze zelfs als elkaars tegengestelden beschouwde, is er ondertussen het besef dat een leerling zowel om intrinsieke als extrinsieke redenen gemotiveerd kan zijn om te lezen. Een onderbouwde motivatietheorie die op dit basisidee verder bouwt en tegelijk de bestaande opdeling tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie hertekent, is de Zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2000). Deze theorie stelt dat individuen vanuit verschillende (intern/extern gereguleerde) motieven kunnen lezen en zien motivatie als een cognitief proces. Ze spreken van autonoom gemotiveerde lezers die lezen omdat ze willen lezen, en maken daarbij nog een onderscheid tussen intrinsieke regulatie (lezen vanuit interesse/plezier) en geïdentificeerde regulatie (lezen vanuit de gedachte dat het zinvol is). Daartegenover staan gecontroleerd gemotiveerde lezers, die lezen vanuit een onderliggend gevoel dat het ‘moet’ vanuit een interne of externe druk. Ook hier wordt nog een verder onderscheid gemaakt tussen externe regulatie (lezen vanuit een externe druk omdat anderen dat bijvoorbeeld verwachten) en geïntrojecteerde regulatie (lezen vanuit een interne druk die de lezer zichzelf oplegt vanuit een drang naar zelfwaardering of waardering van anderen). Volgens de Zelfdeterminatietheorie kunnen de redenen waarom een persoon leest dus gesitueerd worden op een continuüm van geen motivatie (‘amotivatie’), naar meer gecontroleerd, naar meer autonoom (Ryan & Deci, 2000) waarbij de autonome motivatie dan wordt gezien als het meest optimale motivatietype. Deze theorie herziet als het ware de tweedeling ‘intrinsieke en extrinsieke motivatie’ met het onderscheid tussen autonome en gecontroleerde motivatie, waarbij de geïdentificeerde regulatie, de geïntrojecteerde regulatie en de externe regulatie worden beschouwd als extrinsieke motivatietypes, die dus niet per definitie minder waardevol zijn. Ze verschillen in de mate waarin ze geïnternaliseerd zijn. Hoe sterker een leerling zich een externe drijfveer eigen heeft gemaakt, hoe beter dit is voor de motivatie: een leerling die enkel leest uit vrees om gestraft te worden (externe regulatie), is verschillend van een leerling die leest omdat het zijn schoolloopbaan ten goede kan komen (geïdentificeerde regulatie). In beide gevallen gaat het om extrinsieke motivatie, met dat verschil dat het in het eerste geval gaat over een gecontroleerde motivatie terwijl het in het tweede geval gaat over een autonome motivatie. De basisgedachte is: hoe sterker iemands motivatie zelfgestuurd is, hoe beter de kwaliteit ervan (Stichting Lezen, 2021). Naast het motivatietype, worden ook leesfrequentie en leesbetrokkenheid als kenmerken van leesmotivatie gezien. Leesfrequentie kan verder opgedeeld worden in twee componenten: (1) de regelmaat waarmee kinderen lezen (hoe vaak ze lezen) enerzijds en (2) de tijdsduur die leerlingen besteden aan het lezen (hoe lang ze elke dag lezen, de hoeveelheid van lezen) anderzijds (Beckeret al., 2010).

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=