Taalintegratietrajecten Wetenschappelijk rapport

83 Specifiek voor secundair onderwijs Zorg voor een transfer naar verschillende vakken, ook zaakvakken De expertgroep secundair onderwijs geeft als randvoorwaarde mee dat de lessen Nederlands niet voldoende zijn om een taaltraject te doen slagen. De uitdaging ligt erin om leerlingen zo te motiveren dat ze ook buiten de schooluren regelmatig met taal bezig zijn (bijvoorbeeld door te lezen). Daarnaast kunnen ook leerkrachten van niet-taalvakken (dus vak- en praktijkleerkrachten) mee ondersteunen door taalbewust les te geven. Het is dus belangrijk dat niet-taalleraren mee achter de visie en het traject staan, en samenwerken met de taalleerkrachten om een goed taalbeleid en -traject te doen slagen. Uiteraard moeten ze hiervoor de nodige ondersteuning krijgen door bijvoorbeeld een kernteam dat zich met het taalbeleid bezighoudt. Specifiek voor OKAN Gebruik teksten uit andere (zaak)vakken Volgens de OKAN-experts is het een goed idee om teksten uit andere (zaak)vakken in te zetten om daarmee de motivatie van leerlingen te bevorderen. Ze begrijpen dan de tekst die ze voor andere vakken praktisch nodig hebben en bouwen zo voorkennis op. Ook verdient het aanbeveling om transfer te realiseren. Leerlingen leren zo inzien dat taal ook in andere vakken van belang is. 3.2 Aanbevelingen op meso- en macroniveau Stimuleer door middel van een projectoproep ontwikkel- en effectonderzoek naar taaltrajecten Op basis van de overview weten we dat er heel wat effectieve programma’s in het buitenland bestaan die de mondelinge en/of schriftelijke taalvaardigheid met succes ondersteunen. Het valt te overwegen om deze programma’s naar het Nederlandse taalgebied om te zetten en zo de vruchten te plukken van de opgebouwde expertise. Dit houdt echter meer in dan vertalen; het vergt ook ontwikkelwerk. De teksten en de doelwoordenschat in de buitenlandse programma’s zijn bijvoorbeeld vaak taalspecifiek. Daarnaast zijn deze programma’s niet altijd afgestemd op onze onderwijscontext. Bijvoorbeeld, buitenlandse taaltrajecten in de kleuterklas rekenen vaak op twee leerkrachten, terwijl dat in Vlaanderen niet zomaar mogelijk is. Verder spelen buitenlandse taaltrajecten soms in op de dominante aanwezigheid van één of twee thuistalen, terwijl veel Vlaamse scholen Nederlandsetaalleerders met heel diverse thuistalen bedienen. Als er voldoende tijd en ruimte voor deze nodige aanpassingen voorzien zou worden, blijft dit een snelle en relatief zekere manier om effectieve taaltrajecten te kunnen realiseren. Uiteraard bestaan er voor het Nederlands al doordachte programma’s, maar die zijn vaak niet geëvalueerd door middel van effectonderzoek. Bovendien is er voor sommige doelgroepen toch echt een tekort. We denken aan onderzoek naar beginnende Nederlandsetaalleerders (anderstalige nieuwkomers) in het algemeen en naar programma’s voor oudere Nederlandsetaalleerders in het bijzonder; en aan jonge kinderen met een risico op taalachterstand die door vrijwilligers begeleid worden, bijvoorbeeld in de context van voorleesinitiatieven of huiswerkbegeleiding. Het gaat hier telkens om een aanzienlijke doelgroep. Een complementaire piste is daarom om nieuwe programma’s te ontwikkelen en te evalueren. In ieder geval benadrukken ook de praktijkexperten uit de delphi-studie het grote belang van programma’s en ondersteunende materialen. Het biedt volgens hen een houvast en verlaagt de drempel om meer leraren mee te krijgen en te motiveren. De tijdsinvestering om dergelijk materiaal allemaal zelf uit te werken, mag niet onderschat worden. Bovendien tasten leraren vaak in het duister over de kwaliteit ervan. Kwalitatief materiaal ontwikkelen is niet vanzelfsprekend. Ontwikkel- en effectonderzoek gaan hand in hand: na een ontwikkelcyclus geeft effectonderzoek input voor bijsturing. In Vlaanderen zitten de verantwoordelijkheden voor ontwikkelonderzoek, disseminatie en effectonderzoek echter verspreid over uitgeverijen, hogescholen en universiteiten. De overheid zou de samenwerking tussen deze organisaties kunnen stimuleren door middel van projectoproepen. Aangezien de ontwikkeling van een programma meerdere jaren vergt, is het aan te raden om in projectoproepen zowel te mikken op nieuwe programma’s als op de evaluatie en doorontwikkeling van bestaande programma’s. Subsidieer de ontwikkeling van ondersteunende materialen wanneer hier een duidelijk hiaat is Soms kunnen goed ontwikkelde losstaande ondersteunende materialen die in een traject ingebed zijn een belangrijke hefboom zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Er zijn nog enkele hiaten die ingevuld moeten worden voor de taaltrajecten zoals: • ondersteunende materialen om scholen te begeleiden bij woordenschatselectie, in het bijzonder van schooltaalwoordenschat.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=