Taalintegratietrajecten Wetenschappelijk rapport

56 aan taalondersteuning Nederlands’ zonder meer. Leerlingen met een SES-indicator, maar ook leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis of laaggeletterde leerlingen worden zelden als doelgroep aangeduid. In twee gevallen wordt met de keuze ‘andere’ gespecificeerd dat het gaat om leerlingen van de eerste graad of cognitief sterke leerlingen met een SES-kenmerk. Ten slotte richten verschillende inzendingen zich ook op de leerkrachten en het ondersteunend onderwijspersoneel, de ouders en de buurt. Verdere analyse van de antwoorden toont dat de meeste inzendingen meerdere doelgroepen van leerlingen die nood hebben aan extra taalondersteuning aankruisten (n=26). Daarnaast geven 15 inzendingen aan dat hun aanpak niet alleen bestemd is voor deze doelgroepen, maar zich ook richt op alle leerlingen. In tien gevallen focust de aanpak op alle leerlingen en worden geen andere opties aangekruist. Dat hoeft niet te verwonderen op basis van de hoge frequentie van leerlingen met een SES-kenmerk in de inzendingen. Slechts in zes gevallen zijn taaltrajecten alleen maar bestemd voor Nederlandsetaalleerders. Tabel 15. Onderwijsniveaus en doelgroepen in de Vlaamse praktijken. Onderwijsniveau • Kleuter • Kleuter en lager • Lager • Secundair #58 13 2 22 21 Doelgroep (meerdere antwoorden mogelijk) • Alle leerlingen • Alle leerlingen met nood aan taalondersteuning Nederlands • Anderstalige nieuwkomers 4 • Leerlingen met een andere thuistaal dan het Nederlands • Leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis • Laaggeletterde leerlingen • Leerlingen met een SES-indicator • Andere • Leerkrachten en ondersteunend onderwijspersoneel • Alle ouders • Buurt #57 26 23 22 20 8 6 5 2 10 5 2 4.2 Groepsselectie en -samenstelling De inzendingen op leerlingniveau kregen de volgende meerkeuzevraag voorgeschoteld: “Welke keuzes worden gemaakt in de samenstelling van de groep bij het uitvoeren van de aanpak?” Ze konden meerdere keuzes aanduiden. Volgens de gegevens in Tabel 16 wordt het meest gekozen om te werken in kleine groepen en te gaan voor homogene groepen. Daarnaast wordt de aanpak ook vaak toegepast in de klascontext met de volledige klasgroep. Eén-op-één of peer tutoring wordt minder toegepast. Heel wat deelnemers kruisten meerdere opties aan. Verdere analyse toont dat de aanpak in negen gevallen zowel in de volledige klasgroep als in andere organisatievormen gebruikt wordt. In zeven gevallen wordt de aanpak enkel in de volledige klasgroep gebruikt. In alle overige gevallen gaat het om één-op-één-interventies of groepsinterventies of een combinatie van beiden. Wat betreft de groepssamenstelling toont verdere analyse dat de meeste inzendingen die hierover informatie geven, gaan voor homogene groepen (n=13), of voor een combinatie van homogene en heterogene groepen (n=10). Slechts in vijf inzendingen wordt enkel de optie van de heterogene groepen aangeduid. Een andere vraag uit de enquête informeert naar de frequentie waarmee leerlingen uit de klas gehaald werden in functie van het taaltraject. Slechts in twaalf gevallen worden leerlingen altijd of meestal uit de klas gehaald in functie van het taaltraject. Veel vaker worden leerlingen nooit uit de klas gehaald of gebeurt dit soms. Opvallend voor de inzendingen vanuit het kleuteronderwijs is dat hier op één uitzondering na niet voorkomt dat kinderen ‘altijd’ of ‘meestal’ uit de klas gehaald worden. Kleuters worden eerder ‘nooit’ (n=6) of ‘soms’ (n=6) uit de klas gehaald. 4 We gebruiken hier dezelfde termen als in de bevraging. In dit rapport gebruiken we echter de term ‘Nederlandsetaalleerders’ om te verwijzen naar meertaallerende leerlingen die het Nederlands nog volop aan het verwerven zijn. Daarbij kan het gaan om anderstalige nieuwkomers of leerlingen met een andere thuistaal die al langer in Vlaanderen wonen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=