Taalintegratietrajecten Wetenschappelijk rapport

55 overeenkomen met de aanbevelingen uit de reviews en een bepaalde component van een taaltraject treffend illustreren. Op deze wijze kunnen we een groot aantal inzendingen gebruiken. Hoofdstuk 4. Vormelijke kenmerken Vlaamse taaltrajecten In dit hoofdstuk beschrijven we de vormelijke kenmerken van de ingezonden Vlaamse taaltrajecten als antwoord op onderzoeksvraag OV4. In functie van de organisatie van toekomstige taaltrajecten is het interessant om te weten hoe de huidige taaltrajecten vormgegeven worden en ingepast worden in de schoolorganisatie. Op basis van de gesloten vragen in de enquête hebben we voldoende informatie om de groepsselectie en -samenstelling, de intensiteit van de trajecten en de uitvoerders van de ingezonden trajecten in kaart te brengen. We gaan in dit hoofdstuk niet in op de inhoudelijke kenmerken van de ingezonden taaltrajecten omdat de kwaliteit op dit vlak onvoldoende blijkt voor een uitgebreide analyse (zie 3.3). Wel starten we met een korte beschrijving van de onderwijsniveaus, de betrokken scholen en de doelgroepen in de inzendingen. Deze gegevens zijn immers van belang om de keuzes voor de vorm van het taaltraject te begrijpen. 4.1 Onderwijsniveaus, scholen en doelgroepen De inzendingen blijken vrij goed verspreid over de drie onderwijsniveaus: 15 inzendingen focussen op kleuteronderwijs, 24 inzendingen op lager onderwijs en 21 op secundair onderwijs (zie ook Tabel 14). Voor 46 inzendingen hebben we ook toegang tot gegevens over de SES-indicatoren van de leerlingen in de betrokken scholen: ‘opleiding moeder’, ‘schooltoelage’, ‘thuistaal’ en ‘buurt’. De overige inzendingen betreffen scholen voor buitengewoon onderwijs (n=5), Brusselse scholen (n=3), een Nederlandse school (n=1) of de inzendingen zijn afkomstig van materiaalontwikkelaars (n=3). Uit Tabel 14 kunnen we afleiden dat de betrokken scholen waarvoor we over de SES-gegevens beschikken relatief veel leerlingen bedienen met SES-indicatoren. Verdere analyse leert ons dat in meer dan de helft van de inzendingen minstens één indicator boven 50% ligt (24 scholen). In 19 scholen ligt minstens één indicator boven 25%. Slechts drie scholen komen voor geen enkele SES-indicator boven de 25%. Op basis van de wetenschappelijke literatuur in de inleiding van dit rapport kunnen we vermoeden dat in deze scholen vrij grote groepen leerlingen nood zouden hebben aan extra taalondersteuning. Uiteraard betekent dit niet dat alle leerlingen met een SES-kenmerk nood hebben aan extra taalondersteuning. Tabel 14 SES-indicator Gemiddeld aantal leerlingen dat aantikt voor deze indicator over de inzendingen heen (SD = standaarddeviatie) Opleiding moeder De moeder is niet in het bezit van een diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs. 34% (SD 20%) Schooltoelage De leerling ontvangt een schooltoelage als onderdeel van het groeipakket. 41% (SD 20%) Thuistaal De taal die de leerling thuis spreekt, is niet de onderwijstaal. 46% (SD 30%) Buurt De leerling woont in een buurt met veel schoolse vertraging. 57% (SD 24%) In Tabel 15 worden de doelgroepen opgelijst waarop de inzendingen focussen. Opvallend is dat de meeste inzendingen meerdere antwoorden hebben aangekruist bij deze meerkeuzevraag. Heel wat inzendingen richten zich doelbewust op Nederlandsetaalleerders, met name ‘anderstalige nieuwkomers’ en ‘leerlingen met een andere thuistaal dan het Nederlands’. Deze twee categorieën vormen samen de grootste doelgroep. Daarnaast willen ze vaak met het taaltraject ‘alle leerlingen’ van de school bereiken. Verder kiezen ze er ook voor om te werken met ‘alle leerlingen die nood hebben

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=