Taalintegratietrajecten Praktijkgids

6 Welke leerlingen hebben nood aan taalsteun? 1 Zowel in de wetenschappelijke literatuur als in het onderwijsveld bestaan verschillende begrippen om naar deze doelgroep te verwijzen. Elke term heeft nadelen. ‘Tweedetaalleerders’ suggereert dat de onderwijstaal samenvalt met de tweede taal, wat vaak niet zo is. ‘Anderstalige nieuwkomers’ past niet bij leerlingen die hier al een tijdje wonen. En ‘(ex-)OKAN-leerlingen’ wordt dan weer enkel in het secundair onderwijs gebruikt. Wat al deze leerlingen gemeen hebben, is dat ze de onderwijstaal, het Nederlands, nog volop aan het verwerven zijn. Daarom kiezen we in deze praktijkgids voor de neutrale term Nederlandsetaalleerder (NTL). Vanaf het schooljaar 2021-2022 worden kleuters aan het begin van de derde kleuterklas gescreend op hun Neder- landse taalvaardigheid. Leerlingen met een zwakke score zullen een taaltraject aangeboden krijgen op school. Deze gids richt zich uiteraard tot deze specifieke doelgroep van leerlingen met nood aan taalsteun, maar beperkt er zich tegelijk niet toe. Zo kunnen ook jongere en oudere leerlin- gen nood hebben aan mondelinge en/of schriftelijke taal- steun. Om een traject op maat aan te bieden, is het essenti- eel om een duidelijk en volledig beeld te hebben van deze brede doelgroep. Welke leerlingen kunnen extra taalonder- steuning gebruiken? Waarom? En welke noden hebben zij precies? We onderscheiden vier verschillende profielen. 1. Nederlandsetaalleerders 1 Steeds meer kinderen groeien meertalig op. Bovendien spreekt een groot deel van de meertalige leerlingen in het Vlaamse onderwijs een of meerdere thuistalen die verschil- len van de onderwijstaal, zoals is weergegeven in Figuur 1. Percentage leerlingen met een andere thuistaal (schooljaar 2018-2019) Kleuteronderwijs 21% Lager onderwijs 19% Voltijds secundair onderwijs 15% Deeltijds beroepssecundair onderwijs 28% Figuur 1: overzicht percentage leerlingen met een andere thuistaal schooljaar 2018-2019 (Onderwijsinspectie, 2020) Uiteraard hebben niet al deze leerlingen nood aan taal- steun. Het gaat in de eerste plaats om de groep leerlingen met een andere thuistaal die de onderwijstaal nog volop aan het verwerven zijn. Denk maar aan kleuters die op hun eerste schooldag voor het eerst met het Nederlands in aan- raking komen. Zij zetten hun eerste stappen in het Neder- lands terwijl ze hun thuistaal of -talen nog volop aan het ontwikkelen zijn. Hoewel de meertalige ontwikkeling voor veel van deze kinderen vlot verloopt, gaat het bij een aantal kinderen moeizamer, in het bijzonder wanneer ze ook de thuistaal niet vlot verwerven. Ook in de hogere jaren wor- stelen ze vaak nogmet de meer complexe vaktaal die tijdens de lessen op school wordt ingezet. Voor hen is extra taalon- dersteuning nodig. In het lager en secundair onderwijs zijn er ook leerlingen die, door migratie, voor het eerst met het Nederlands in contact komen. Deze leerlingen staan doorgaans weliswaar verder in de ontwikkeling van hun thuista(a)l(en), maar ook zij zetten verschillende stappen tegelijk. Ze moeten immers niet alleen een tweede (of derde) taal leren, maar ook concrete vakinhouden in deze taal onder de knie krijgen. Hierdoor lopen ze een groter risico op een leerach- terstand en hebben ze baat bij extra taalondersteuning. Nederlandsetaalleerders (NTL’s) vormen dus een zeer he- terogene doelgroep. Deze leerlingen verschillen zowel op het vlak van hun Nederlandse taalvaardigheid en prestaties op school, als op het vlak van enkele voorspellende facto- ren die het leren (kunnen) beïnvloeden, zoals hun socio-economische status (SES) en de beheersing van de thuistaal. Deze factoren zullen de inhoud en de vorm van het taaltraject mee bepalen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=