Taalintegratietrajecten Praktijkgids

52 4. Schriftelijke vaardigheden: ga voor een vroege start en blijf inzetten op technisch lezen en leesbegrip Inkijkje “We lezen in tien sessies fictieteksten van de Baron von Münchhausen en van Moela Nasroeddin (soms ook Nasreddin Hodja genoemd). Voor, tijdens en na het lezen overlopen we nieuwe woordenschat die in de teksten voorkomt. Als afsluiter van de les beluisteren we nog geluidsopnames van de teksten, die levendiger en grappiger gemaakt zijn door er extra geluid en montage aan toe te voegen. Tussen het lezen en bespreken van de teksten door doen we bovendien grappige uitspraakoefeningen van moeilijke woorden in de tekst. De leerlingen lezen zelf ook (stukjes van) de tekst in, alleen of in duo. Zo maken ze niet alleen plezier, maar kunnen ze zichzelf of elkaar ook beoordelen (leesvlotheid, foutjes, monotoon of eerder heel expressief).” Je wil van je lezers ook strategische lezers maken die weten hoe ze moeten omgaan met teksten. Expliciete instructie in strategieën voor leesbegrip vóór, tijdens en na het lezen is hiervoor zinvol en rendeert. Denk bijvoorbeeld hardop na bij een bepaalde passage, laat zien hoe je denkproces in elkaar zit, geef aan hoe je soms ook verward bent en dat dit ook deel uitmaakt van het proces. Hardop voorlezen en goede leesstrate- gieën modelen blijken werkzame componenten voor leesbegrip en leesmotivatie. Belangrijk: instructie in leesstrategieën is nooit een doel op zich, maar moet bijdragen aan het vergroten van het tekstbegrip. Dit kan je bijvoorbeeld als volgt aanpakken: • Werk met een betekenisvol doel, een reden waarom de leerlingen de tekst aanpakken en ondersteun je leerlingen bij het zoeken naar antwoorden, bijvoorbeeld op de overkoepelende vraag “Waarom is fast- food ongezond voor het lichaam?”. Op die manier creëer je een betekenisvolle context en ontstaat er ook variatie in de manier waarop je een tekst aanpakt . • Laat expliciet zien hoe je denkproces in elkaar zit (modeling): - Voor het lezen: bediscussieer de titel (bijvoorbeeld “Waarover zou de tekst gaan?”), activeer de achtergrondkennis (bijvoorbeeld “Ken ik enkele voorbeelden van fastfood?”, maak voorspellingen (bijvoorbeeld “Zou het enkel over hamburgers gaan of ook over kant-en-klare maaltijden uit de su- permarkt?”). - Tijdens het lezen: lees de tekst of een passage eerst luidop. Laat hierbij voldoende pauzes waar je expliciet ‘luidop denkt’ (bijvoorbeeld “Wanneer kwam fastfood voor het eerst in beeld?”), visuali- seert, jezelf vragen stelt (bijvoorbeeld “Is fastfood echt goedkoper en ook altijd ongezonder?”), woordenschatkeuzes benadrukt (bijvoorbeeld “Fastfood betekent dus eigenlijk gemaksvoedsel”), en gebruik maakt van contextuele clues (bijvoorbeeld “Transvetten zijn dus een belangrijke boos- doener”). - Na het lezen: vat samen wat je las (“Wat is belangrijk? Wat moeten we onthouden?”), leg expliciet links tussen je eerder gemaakte voorspellingen (bijvoorbeeld “Fastfood is dus meer dan hamburgers waar ik het eerst aan dacht”) en tussen tekst en je eigen beleving (bijvoorbeeld “Fastfood hoeft dus niet altijd ongezond te zijn”), de wereld (bijvoorbeeld “Fastfood in Azië kan net zo goed sushi aan een straatkraampje zijn”) of andere teksten. • Laat leerlingen dan zelf in groep(jes) aan de slag gaan door hen de strategieën die je hebt voorgedaan zelf te laten toepassen. Loop langs de groep(en) en ondersteun waar nodig door bepaalde strategieën opnieuw hardop te verwoorden. • Laat leerlingen daarnaast de tekst ook (zelfstandig) stillezen en vraag hen opnieuw om de strategieën voor zichzelf toe te passen . Voor, tijdens en na het lezen kunnen ze zo hun eigen begrip monitoren (~ voorspellen, eigen vragen stellen) en indien nodig zelf bijsturen, bijvoorbeeld “Ik moet even terug in de tekst want wat bedoelde men nu weer met transvetten”. Deze expliciete focus rendeert voor leerlin- gen met leesmoeilijkheden. • Besteed tijdens het lezen ook soms expliciet aandacht aan strategieën die leerlingen helpen om inzicht te krijgen in en gebruik leren maken van de tekststructuur : beschrijving, opeenvolging, oorzaak/ gevolg, vergelijking/contrast en probleem/oplossing. Het leren herkennen, begrijpen en omgaan met deze structuren kan het leesbegrip helpen vergroten. De tekststructuur geeft de lezer informatie over het doel van de tekst en over wat hoofd- en bijzaak is.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=