Taalintegratietrajecten Praktijkgids

40 3. Investeer bewust in mondelinge taalvaardigheid Effectieve woordenschatinstructie stap voor stap Bij instructie in woordenschat is het belangrijk om zowel de kwantiteit (breedte - hoeveelheid woorden) als de kwaliteit (diepte – veelzijdige betekenissen, maar ook betekenisrelaties en -nuances) van woordbeteke- nissen uit te breiden. Afhankelijk van de doelgroep schenk je aandacht aan basiswoorden en/of school- en vaktaalwoorden. Hoe pak je dat nu concreet aan? STAP 1: creëer een rijke en authentieke context. Vertrek bijvoorbeeld vanuit een ruime vraag of probleemstelling zoals “Waar is de eend van Jules?” (kleuter), “Hoe kwamen de eerste mensen aan hun voedsel?” (lager) of “Op welke manier hebben mensen een impact op de natuur?” (secundair). STAP 2: selecteer een aantal relevante doelwoorden vanuit die rijke context. Daarbij heb je zowel aandacht voor inhoudswoorden en uitdrukkingen (bijvoorbeeld het milieu , impact hebben op ) als functiewoorden (bijvoorbeeld daarom ), maar ook voor woorden met meerdere betekenissen (bijvoorbeeld de raad als het advies of het bestuur ) die het denkproces van je leerlingen stimuleren. STAP 3: licht deze doelwoorden toe. Je verleent betekenis aan de woorden. Dit kan je op verschillende manieren aanpakken. Je keuze hangt af van je doelgroep of de mix van leerlingen in je klas. We geven hier enkele werkzame voorbeelden: • Voor kleuters: verwoord de gekozen doelwoorden expliciet én leg de betekenis uit met veel ondersteu- nend (visueel) materiaal (bijvoorbeeld realistisch prentenmateriaal, foto’s, voorwerpen). Vraag de kin- deren ook zeker om de doelwoorden zelf uit te spreken. • Voor oudere leerlingen: verklaar essentiële doelwoorden. Maak ook bij deze oudere groep nog gebruik van visuele ondersteuning of laat hen woorden uitspreken. Je kan ook leerlingen een tekst laten lezen waarin de geselecteerde doelwoorden in de context zijn gemarkeerd. Moedig je leerlingen aan om hun persoonlijke ervaring en mening te delen en gebruik dit als startpunt om de definities van de doelwoor- den te verkennen. • Voor NTL’s: benut de achtergrondkennis van de leerlingen optimaal door af en toe doelwoorden aan woorden uit hun thuistaal te koppelen. Zo kan je bijvoorbeeld bij leerlingen met thuistaal Frans bij een tekst over de ‘depopulatie van wolven’ het begrip ‘depopulatie’ visueel koppelen aan ‘la dépopulation/ le dépeulement’ (Frans) om de gedeeltelijke overlap tussen de thuistaal en de onderwijstaal in de verf te zetten. Hiermee versterk je niet alleen het betekenisnetwerk van de NTL, maar maak je ook de link met andere taaldomeinen (morfologie of woordleer in dit voorbeeld). Je kan de klasgroep bijvoorbeeld vragen of ze nog andere woorden kunnen geven met het voorvoegsel ‘de’. NTL’s met een andere thuistaal (dan in je klasvoorbeeld) kunnen bedenken of zo’n voorvoegsel ook bestaat in hun thuistaal. Koppel dit aan een afbeelding met links een grote groep wolven en rechts slechts een paar wolven, en je activeert niet alleen de achtergrondkennis van de NTL’s en de andere leerlingen, maar geeft meteen betekenis aan het relatief abstracte doelwoord. Het gebruik van en de verwijzing naar woorden in de thuistaal die verwant zijn met de doelwoorden is ook zinvol voor jonge NTL’s. - Wanneer je beeldmateriaal gebruikt om abstracte begrippen of doelwoorden te duiden, is het bij NTL’s ook belangrijk een combinatie van afbeeldingen te gebruiken om dubbelzinnigheid te vermijden. Denk bijvoorbeeld aan een afbeelding van twee lachende meisjes arm in arm: is het doelwoord ‘blij’, ‘hartsvriendin’, ‘vriendschap’, ‘zussen’? Een extra afbeelding met een lachende en verdrietige emoji verduidelijkt de focus op het doelwoord ‘blij’. Uitgelicht

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=