Taalintegratietrajecten Praktijkgids

27 2.2 Ga voor een logische en stapsgewijze opbouw van het traject In je taaltraject richt je je op een combinatie van deelvaardigheden. Als leerkracht vertaal je die vaardigheden in concrete, behapbare taaldoelen op maat van je leerplan en je doelgroep. Wat hebben je leerlingen nodig om het vooropgestelde doel te bereiken? Met die vraag in het achterhoofd, werk je activiteiten en lessen uit om het vooropgestelde doel te behalen. Hoe kan je deze inhouden nu het best structureren? Enkele concrete tips: • Zorg voor een logische, stapsgewijze opbouw van je activiteiten om een taaldoel te bereiken. - Bijvoorbeeld, wil je NTL’s een e-mail leren schrijven (om uitleg te vragen over een bepaalde opdracht in een bete- kenisvolle context), dan zet je hen niet meteen voor een blanco scherm. Eerst zal je wellicht een soortgelijke voorbeeldmail bekijken en aangeven hoe je dat aanpakt en welke stappen je zet, relevante doelwoordenschat zoals ‘ontvanger’ en ‘verzenden’ selecteren en deze begrippen vanuit betekenisvolle contexten zelf laten gebruiken en inoefenen, ideeën voor de e-mail mondeling verzamelen, enkele kernwoorden opschrijven met visuele hulpmidde- len, de mail dan mondeling laten formuleren, en dan pas tot schrijven overgaan. Op welke manier je het ook aanpakt, je bereidt je leerlingen stapsgewijs voor op het bereiken van het einddoel, het schrijven van een duide- lijke e-mail, en werkt daarvoor verschillende activiteiten uit. Zie je alweer hoe de verschillende deelvaardigheden op elkaar inwerken? • Bouw de moeilijkheidsgraad van je opdrachten op. - Bijvoorbeeld, in het secundair onderwijs wil je als leerkracht Nederlands met je leerlingen een complexe fictietekst behandelen over jongeren die dankzij een interim op school gefascineerd raken door poëzie van de Renaissance- tijd. Je wil die uitdaging zeker ook oppakken met leerlingen met leesmoeilijkheden , maar dan bouw je de moeilijk- heidsgraad van de opdrachten stapsgewijs op. Zo starten de leerlingen bijvoorbeeld als pre-teaching (laag 2) eerst met het lezen van teksten die aangepast zijn aan hun niveau, en aansluiten bij de fictietekst. Dit doen ze in duo’s. Zo bouw je alvast hun woordenschat en achtergrondkennis op. Ook zal je deze leerlingen wellicht ondersteunen bij het decoderen van bepaalde woorden en stilstaan bij de woordvorming. Daarnaast ondersteun je hun leesbegrip: je doet voor en leert expliciet hoe ze met deze teksten kunnen omgaan (zie Bouwsteen 4). Zo bouw je het herhaald lezen op een natuurlijke en functionele manier in en herhaal je doelen rond technisch lezen. Je gaat in gesprek met elkaar over de inhoud van de tekst, pakt hier ook weer eerder besproken woorden in mee (herhaling doelen woor- denschat) en start misschien een debat op rond bepaalde vooraf uitgewerkte stellingen. Pas nadat je de opdrach- ten hebt uitgewerkt met teksten die aangepast zijn aan het technisch leesniveau en je samen functioneel hebt begeleid en behandeld, pak je opnieuw stapsgewijs, de uitdagende fictietekst aan. • Werken met routines geeft houvast. Doordat de structuur telkens terugkeert, zijn de activiteiten herkenbaar en kunnen leerlingen zich vooral richten op de inhoud. - Bij jonge leerlingen kan je bijvoorbeeld een voorleesroutine inzetten zodat dezelfde structuur steeds terugkomt bij het voorlezen. Bij stap 1 kan je inzetten op preteaching en ontwikkelen van voorkennis. Bij stap 2 lees je het verhaal voor zonder veel onderbrekingen en heb je aandacht voor de beleving van de personages en de kinderen. Na verwerking introduceer je bij stap 3 een luistervraag. Bij stap 4 lees je het verhaal opnieuw interactief voor en stimuleer je het spreken en denken door vragen te stellen en hardop denkend voor te doen. Bij stap 5 werk je aan verhaalanalyse op verschillende manieren en bij stap 6 reflecteer je samen op het verhaal, laat je het verhaal na- vertellen of naspelen (zie Bouwsteen 3). Deze logische en stapsgewijze opbouw impliceert dat je traject een bepaalde chronologie kent en dat de verschillende delen van een traject onderling niet inwisselbaar zijn. Elke nieuwe stap bouwt als het ware weer verder op een vorige. En elke nieuwe stap vormt tegelijkertijd onmisbare voorkennis voor een volgende. Ook herhaling van de stappen blijkt een essen- tieel onderdeel van een dergelijke aanpak.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=