Taalintegratietrajecten Praktijkgids
10 De taalsteun in een traject hangt dus af van de oorzaken van mogelijke taalproblemen. Die variëren per doelgroep. Sommige trajecten zullen eerder gericht zijn op mondelin- ge taalvaardigheden. Andere op schriftelijke taalvaardig- heden. Een combinatie is ook mogelijk. Soms kan de focus in een taaltraject ook verschuiven met de tijd. Denk bij- voorbeeld aan leerlingen met een taalontwikkelingsstoor- nis die op kleuterleeftijd extra taalsteun nodig hebben op het vlak van hun mondelinge taal, maar vanaf de lagere school vaak bijkomende steun nodig hebben als het gaat om schriftelijke taalvaardigheden. In de onderwijspraktijk is het echter niet evident om al die oorzaken af te bakenen. Daarom definiëren we de doelgroe- pen in deze gids vanuit een beschrijvend standpunt. We spreken bijvoorbeeld over risicolezers of leerlingen met leesmoeilijkheden zonder de oorzaak te duiden. Ook leer- lingen met een lage SES bespreken we in deze gids vaak als risicogroep, net omdat zij (vanuit een samenspel van facto- ren) regelmatig een taalachterstand opbouwen. Als we ver- wijzen naar leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis richten we ons op leerlingen die al een uitgebreide diag- nostiek achter de rug hebben. Ten slotte verwijzen we naar NTL’s en beginnende NTL’s als groep. Maar ook hier zijn we er ons van bewust dat het gaat om een zeer heterogene groep. Eén ding hebben alle doelgroepen gemeen: ze hebben baat bij een taaltraject. 4. Leerlingen met lees- en/of spellingmoeilijkheden Een andere groep die nood heeft aan extra taalsteun zijn leerlingen die problemen ondervinden met schriftelijke taal- vaardigheden zoals lezen en spellen. Zo’n vijf tot tien procent van de leerlingen ervaart ernstige moeilijkheden met (tech- nisch) lezen en/of spellen, ook al krijgen ze goed lees- en schrijfonderwijs. Daarnaast vertonen ze ook geen opvallen- de cognitieve of neurologische problemen. Bij deze doel- groep spreekt men doorgaans van dyslexie. Onderzoek kan geen eenduidige en objectief vaststelbare oorzaak aantonen voor dyslexie. Wat we wel weten is dat leerlingen met dys- lexie moeilijkheden ondervinden om correct en vlot te lezen en/of spellen op woordniveau. Ze lezen, in onze taal in elk geval, doorgaans op een traag tempo, al dan niet met fouten. Internationaal wordt dyslexie als een specifieke leerstoor- nis beschouwd. Deze stoornis komt echter regelmatig voor in combinatie met andere ontwikkelingsstoornissen zoals een taalontwikkelingsstoornis. Leerlingen met dyslexie hebben dikwijls ook bredere taalproblemen, maar deze blijven nog te vaak onopgemerkt. Het is dus niet eenvoudig om de grenzen van dyslexie af te bakenen. Bovendien zijn er naast leerlingen met een speci- fieke leerstoornis ook leerlingen die grote moeite onder- vinden met lezen en/of spelling als gevolg van een onder- wijsachterstand of een achterstand voor wat hun mondelinge taalvaardigheid betreft. Ook deze leerlingen hebben nood aan taalsteun. Om die redenen nemen we de twee groepen in deze praktijkgids samen en spreken we van leerlingen met lees- en/of spellingmoeilijkheden. Bij sommige leerlingen kan je op jonge leeftijd merken dat de leesstart mogelijk lastiger zal verlopen. Dit is de groep van risicolezers. Deze leerlingen vinden het bijvoorbeeld moei- lijk om met klanken in woorden te spelen ondanks een sti- mulerend aanbod in de klas. Sommige van deze leerlingen komen in hun omgeving helemaal niet in contact met ge- schreven taal. Door deze risicolezers tijdig te signaleren, en een preventief aanbod te voorzien, kunnen we latere leesmoeilijkheden zoveel mogelijk vermijden.
RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=