Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 98 leesvaardigheid in de thuistaal. De mondelinge taalvaardigheid in de thuistaal blijkt dus een minder goede voorspeller voor schoolresultaten in de onderwijstaal en omgekeerd. De relatie tussen mondelinge taalvaardigheid in de onderwijstaal en leesvaardigheid in de onderwijstaal is wel sterker bij leerlingen waarin de meerderheid buiten het reguliere schoolprogramma deelneemt aan taallessen in de thuistaal of in een tweetalige taalleermethode ingeschreven is, als men deze leerlingen vergelijkt met leerlingen waarvan de meerderheid in een immersieprogramma (taalbad) zit. Dit zou indruisen tegen één van de conclusies van deze studie (namelijk de zwakke relatie tussen talen onderling), maar de onderzoekers vermoeden dat elke vorm van extra aandacht voor taalonderwijs (dus ook voor de thuistaal) ervoor zorgt dat de leerlingen sterker worden. Behoudens dit is de relatie tussen mondelinge taalvaardigheid en leesvaardigheid vrij stabiel in diverse contexten. Andere factoren zoals SES, generatie van immigratie en gender hebben geen impact op het effect. Newell et al. (2020) onderzochten in hoeverre leestempo bij het lezen van teksten (ORF, oral reading fluency) de algemene leesvaardigheid kan voorspellen van leerlingen van de derde kleuterklas tot en met het tweede secundair onderwijs die Engels leren en thuis Spaans spreken. Leestempo werd hier gemeten op basis van het aantal correct gelezen woorden per minuut in een doorlopende tekst en wordt doorgaans als een betrouwbare screener gezien om leerlingen met leesmoeilijkheden te identificeren. De onderzoekers gingen na of dit ook opgaat voor deze doelgroep en controleerden of het gebruikte meetinstrument voldoende accuraat is om risicoleerlingen te identificeren of diagnosticeren. Algemene leesvaardigheid werd in kaart werd gebracht op basis van gestandaardiseerde staatstoetsen. De onderzoekers rapporteren dat leestempo bij het lezen van teksten een geschikte leesmaat is voor deze doelgroep en voldoet op het vlak van criterion-validity evidence. Wel speelt het vaardigheidsniveau in de onderwijstaal een rol. Toch kan de maat niet gezien worden als een geschikte screener voor de doelgroep omdat de diagnostic accuracy ervan niet aan de criteria voldoet. De onderzoekers besluiten dat er op basis van hun studie dus niet voldoende evidentie is om leestempo bij het lezen van teksten (oral reading fluency) als een betrouwbare voorspeller te beschouwen van de algemene leesvaardigheid van leerlingen die Engels leren en thuis Spaans spreken. Gatlin en Wanzek (2015) onderzochten de correlatie tussen dialectgebruik en algemene leesvaardigheid van leerlingen van de derde kleuterklas tot en met het vijfde leerjaar. Deze leerlingen hadden Engels als moedertaal, en spraken African American English of Southern American English als dialect. In bijna alle studies werd het mondelinge dialectgebruik van deze leerlingen in kaart gebracht op basis van het vertellen van een verhaal, het nazeggen van zinnen of een gestandaardiseerd screeningsinstrument; in één studie ging het om dialectgebruik in geschreven taal. Het is niet duidelijk met welke taken de algemene leesvaardigheid van de leerlingen werd gemeten. De onderzoekers geven enkel aan dat onder algemene leesvaardigheid verschillende deelvaardigheden vallen (fonologisch bewustzijn, phonics, woordherkenning, leesvloeiendheid, mondelinge vaardigheden, woordenschat en lees- en luisterbegrip). Gatlin en Wanzek stellen vast dat dat er een negatieve, matige samenhang bestaat tussen dialectgebruik en leesvaardigheid. Wanneer leerlingen vaker dialect spreken, hangt dit samen met een zwakkere leesvaardigheid. De onderzoekers geven de hypothese van ‘taalbewustzijn en flexibiliteit’ als mogelijke verklaring voor de gevonden correlatie. Deze hypothese geeft aan dat het in de eerste plaats de mate is waarin de leerling in staat is om tussen dialect en andere taalvariëteiten te wisselen, die doorslaggevend is voor de leesprestaties. Er is echter meer onderzoek nodig, met voldoende aandacht voor dialectgebruik in verschillende contexten, om deze hypothese te bevestigen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=