Les in Lezen Onderzoekslijn 1 Rapport

Les in Lezen: Onderzoeksluik 1 – Umbrella review van effectief leesonderwijs 53 3.2.7.2 Leerlingen met andere neurobiologische ontwikkelingsstoornissen Het literatuuronderzoek leidt tot drie studies die de samenhang tussen leesinterventies en vlot technisch lezen onderzoeken bij leerlingen met een verstandelijke beperking. Dessemontet et al. (2019) gingen na in hoeverre interventies (met o.a. phonics-instructie) een positieve invloed hebben op vlot technisch lezen van jongeren met een milde of gematigde verstandelijke beperking (6-18 jaar). De afhankelijke variabele die onder de loep genomen werd, was het lezen van woorden of pseudowoorden. In de interventies kregen de leerlingen instructie in grafeem-foneemkoppelingen en leerden deze systematisch te gebruiken bij het lezen. In de meeste studies die de onderzoekers opnamen, ging het om intensieve één-op-één-instructie met een systematische aanpak, met inbegrip van directe instructie en veel aandacht voor synthetiserende phonics waarbij leerlingen letters leren verklanken en synthetiseren om zo vervolgens het woord hardop te lezen. De onderzoekers rapporteren in het algemeen een groot effect van phonics-instructie op de decodeervaardigheden van jongeren met een verstandelijke beperking. De grootte van het effect is afhankelijk van het onderzoeksdesign. Zo tonen single case designs uitgevoerd bij individuele leerlingen een groter gemiddeld effect aan dan interventies uitgevoerd bij groepen van leerlingen. Ook bij onderzoekersgebaseerde uitkomsten is er een grotere samenhang tussen de leesinterventies en de leesvlotheid dan bij gestandaardiseerde uitkomsten. Reichow et al. (2019) onderzochten de effecten van interventies die inzetten op leesvaardigheid bij kinderen en adolescenten met een verstandelijke beperking. Deze interventies bevatten een of meerdere van de volgende componenten: fonologisch bewustzijn, grafeem-foneemkoppelingen, decoderen, spelling, het leren van globaalwoorden, woordherkenning, lezen van verhaalboeken of lezen van teksten. De interventies in de primaire studies zijn echter zo divers dat er geen gemeenschappelijke noemer kan op gekleefd worden. De onderzoekers laten een matig effect zien van de leesinterventies op gestandaardiseerde maten voor het lezen van woorden en het decoderen van grafeem-foneemcombinaties en pseudowoorden. Het beperkte aantal studies en de onduidelijkheid over welke elementen van een interventie het meeste impact hebben, zorgen ervoor dat deze resultaten met de nodige voorzichtigheid benaderd moeten worden. Mandak et al. (2018) onderzochten het effect van instructie in het lezen van losse woorden op het accuraat lezen van woorden bij leerlingen (van 6 tot 22 jaar) met complexe communicatienoden die Ondersteunde Communicatie (OC) gebruiken. De interventies die onderzocht werden steunen hetzij op een fonologische aanpak, hetzij op een sight word-aanpak, hetzij op een combinatie van beiden en vonden telkens in een één-op-één-setting plaats. De auteurs tonen aan dat de onderzochte interventies gemiddeld een sterk effect hebben op woordlezen. Uit deelanalyses blijkt dat dit effect consistent blijft doorheen een waaier aan karakteristieken m.b.t. deelnemers (leeftijd, diagnose), interventie (type interventionist en type aanpak) en type leestaak. Tussentijdse conclusie Uit de studies van Dessemontet et al. (2019) en Reichow et al. (2019) onthouden we dat er een matige tot sterke samenhang is tussen interventies met phonics-instructie en de leesvlotheid van jongeren met een verstandelijke beperking. Voor leerlingen met complexe communicatienoden blijkt instructie

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=