20 Fiche 4 Hoe maak je sterke leermomenten van voorleesmomenten? Onderwijsniveau: kleuter lager secundair Componenten van leesvaardigheid: Voorbereidende leesvaardigheden: geletterdheid mondelinge taalvaardigheid Technisch lezen : vlot lezen vloeiend lezen Begrijpend lezen Algemene leesvaardigheid Leesmotivatie Wat vertelt onderzoek? Vooral voorleesinterventies met veel interactie zijn succesvol om zowel het luister- en leesbegrip te versterken als het begrip van gerelateerde vaardigheden zoals woordenschat. Dit soort interventies heeft niet alleen een impact op de algemene leesvaardigheid van jonge kleuters, maar ook op die van oudere leerlingen in het lager en secundair onderwijs, en al helemaal als het gaat om leerlingen met een andere thuistaal die de onderwijstaal leren. Vooral voorleesinterventies die zich niet tot ‘de tekst voorlezen’ beperken, maar gekoppeld zijn aan andere activiteiten vóór, tijdens of na het voorlezen (activeren van voorkennis, taaldenkgesprekken …) blijken effectief. Je maakt sterke leermomenten van voorleesmomenten door op die ogenblikken met je leerlingen na te denken over de betekenis van de woorden en van het verhaal. De leerervaring wordt extra versterkt als je je leerlingen daarbij uitnodigt om die betekenis te koppelen aan hun eigen ervaringen, en als je hun de kennis én ruimte biedt om hun eigen mening te geven of te ontwikkelen. FICHE 4 Welke praktijktips horen bij dit antwoord? • Bereid je goed voor. Kies je voorleesboek of -verhaal zorgvuldig uit en lees het altijd van tevoren. Duid moeilijke woorden en interessante passages aan en noteer de vragen die je gaat stellen. Kies voor prikkelende vragen die leerlingen uitnodigen om diep na te denken en betekenis te geven aan het verhaal. • Kies voor rijke teksten. Dat zijn authentieke teksten over levensechte, herkenbare thema’s. Ze hebben een duidelijke structuur, een origineel taalgebruik en een gevarieerde woordenschat met zowel frequent als minder frequent gebruikte woorden. De inhoud van een rijke tekst is gelaagd en handelt over een breed, universeel thema (liefde, vriendschap, vrede, oorlog, vluchten, water, …) dat idealiter aansluit bij de belevingswereld van leerlingen én bij wat relevant is voor jouw lessen. • Voer vóór, tijdens en/of na het voorlezen taaldenkgesprekken met je leerlingen. In zo’n taaldenkgesprek bouw je samen met de leerlingen aan de betekenis van het verhaal door vragen te stellen. Het gaat dus niet zozeer om vragen waarbij het juiste antwoord vinden vooropstaat (bijvoorbeeld: “Waar woont opa?”), maar over vragen die doen nadenken en helpen om betekenis op te bouwen (bijvoorbeeld: “Wat mag er volgens jou niet ontbreken aan het huis van opa, nu hij op een eiland woont?”) • Modelleer om moeilijke woorden of passages toe te lichten. (Lees ook fiche 8 ‘Hoe trek je het leesniveau van je leerlingen op door te modelleren?’)
RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=