Les in lezen 02a Onderzoekslijn 2 Rapport

Les in Lezen: Onderzoekslijn 2 – Verticale en horizontale analyse Lezen op School-projecten 183 4. Conclusies en aanbevelingen Op basis van voorliggend rapport kunnen we onderstaande conclusies en aanbevelingen formuleren. Allereerst blijkt uit de uitgebreide analyse van de 22 Lezen op School-projecten dat er in Vlaanderen hard gewerkt wordt om de leesvaardigheid en leesmotivatie van kinderen te versterken. Nagenoeg alle projecten konden verder bouwen op eerdere initiatieven rond lezen, waardoor in het verleden opgebouwde expertise minder kans heeft gekregen om weg te vloeien. De LoS-oproep werd bovendien door vele betrokkenen dankbaar aangegrepen om bestaande initiatieven te versterken, uit te diepen of met elkaar te verbinden. Bovendien zagen ook interessante nieuwe leesinitiatieven het levenslicht en werden heel wat scholen mee het leesbad ingetrokken. Daarbij was vaak een groot enthousiasme en een sterke actiebereidheid bij de betrokkenen merkbaar. We kunnen dan ook stellen dat de nood om het leesonderwijs in Vlaanderen te verbeteren breed erkend wordt en dat heel wat actoren er mee hun schouders onder zetten. Dat enthousiasme toont zich ook in de partnerschappen die in de LoS-projecten werden opgezet en/of verder uitgediept. Losse samenwerkingsverbanden werden versterkt en/of nieuwe partnerschappen werden aangegaan, waardoor leesnetwerken werden geïntensifieerd en uitgebreid. Op basis van de succesvolle samenwerkingen die uit onze dataverzameling naar voor kwamen, durven we stellen dat de LoS-projecten een bijdrage hebben geleverd aan het verder uitwerken van duurzame samenwerkingsverbanden rond lezen. Echter, uit het onderzoek komen ook een aantal aandachtspunten naar voor. Zo is het momenteel niet mogelijk een eensluidend antwoord te bieden op de vraag of de Lezen op School-projecten een aantoonbaar en positief effect hebben gehad op de leesvaardigheid en leesmotivatie van de betrokken kinderen. Onze studie levert zowel aanwijzingen voor een positief antwoord op deze vraag als aanwijzingen voor twijfel. Zo blijkt allereerst dat heel wat Lezen op School-projecten het moeilijk hebben met het concreet en helder formuleren van doelstellingen. Nochtans zijn SMART doelstellingen van fundamenteel belang om een doelgerichte en haalbare koers voor alle betrokken partners te kunnen bepalen. Bovendien leggen dergelijke doelstellingen de basis voor een systematische en transparante documentatie van de effecten die door de LoS-projecten en de daarin vervatte acties gerealiseerd worden. Dit is niet in het minst van belang voor de projectaanvragers zelf (scholen, organisaties die expertise aanleveren, en socioculturele organisaties en gemeentebesturen) omdat zij zo kunnen nagaan of en bewijzen dat hun acties wel degelijk het verschil maken. Aanvragers kunnen daarin door de overheid ondersteund worden middels een voldoende heldere projectoproep waarin precies en eenduidig vermeld staat wat projecten dienen te beogen en te bereiken. Het formuleren van duidelijke en haalbare doelen zorgt er dus onder meer voor dat het opvolgen van (de bijdrage van) het project makkelijker kan verlopen. Deze systematische en doelgerichte monitoring en evaluatie kregen slechts een beperkte plaats binnen de bestudeerde LoS-projecten. Dit is in het bijzonder het geval voor de evaluatie van de effecten op leerlingenniveau. Evaluatie gebeurde over het algemeen weinig systematisch, te weinig uitgebreid en bijna uitsluitend op basis van buikgevoel. Zo werden in heel wat LoS-projecten bv. acties opgezet die gericht waren op het professionaliseren van de directe betrokkenen in het leesonderwijs, waaronder leraren en bibliotheekmedewerkers. Het effect van deze bijscholingen werd echter in vele gevallen niet in kaart

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=