Les in lezen 02a Onderzoekslijn 2 Rapport

Les in Lezen: Onderzoekslijn 2 – Verticale en horizontale analyse Lezen op School-projecten 166 “Ik heb soms het gevoel dat ik daar als bemiddelaar zit, de bibliotheek denkt op een bepaalde manier over onderwijs en onderwijs denkt op een bepaalde manier over de bibliotheek en dat is, dat gaat over heel onnozele dingen, maar die dan wel heel fundamenteel zijn.” (Interview projectcoördinator, project 15) In een enkel project werd deze coördinatie- en brugfunctie niet opgenomen door de projectaanvragers, waardoor men zeker in het begin erg zoekende was om het project op gang te brengen en alle partners geactiveerd te krijgen om te starten. Daarnaast speelde waarschijnlijk ook de specifieke expertise van de betrokkenen een rol. Eerst en vooral dient er voldoende specifieke expertise te zijn binnen de projectpartners. Wanneer deze expertise aansluit bij de nood van de partner die werkt met de doelgroep (cfr. scholen en leraren), dan komt dit de samenwerking ten goede. Ook het voeren van een open communicatie en inplannen van de nodige formele overlegmomenten of mogelijkheid tot informele ad-hoc overlegmomenten komen de samenwerking ten goede. Tot slot wijzen de verzamelde gegevens erop dat de samenwerking vlotter verliep wanneer het project opgezet werd vanuit een reeds bestaande samenwerking. Bijkomend lijkt in dit geval de kans op een duurzame samenwerking, m.n. bestendiging en doorlopen van de samenwerking na afloop van het LoS-project, ook groter. In slechts een beperkt aantal projecten verliep de samenwerking met een enkele betrokkene eerder stroef of kwam het in een enkel geval tot stopzetting van de samenwerking. Moeilijkheden in de samenwerking zien we in hoofdzaak opduiken bij partners die betrokken werden bij het project omwille van hun specifieke expertise omtrent lezen (cfr. supra). Redenen voor stopzetting konden onder meer liggen in te sterke verschillen tussen projectcoördinatoren en experten op vlak de inhoudelijke invulling van het LoS-project. Scholen haakten in hoofdzaak af wanneer het (vormings)aanbod vanuit het LoS-project onvoldoende op de onderwijspraktijk werd toegespitst, zoals onderstaande citaten van bevraagde leraren aangeven: “Wat we wel vonden is dat ze zo soms zware benamingen hebben gebruikt voor sommige methodes en werkvormen en dat was wel zo, daar hebben we nog wel mee gelachen van ah, we gaan de dingen, ik kom er nu niet direct op, ja, we vonden dat wel grappig dat daar soms precies Latijnse benamingen aan gegeven werden, terwijl dat dat misschien iets…” (Interview leerkracht bezochte school, project 20) “Dat is denk ik een hele belangrijke om mee te nemen ook hé, van als er iets wordt gegeven en zeker voor het team ook hé, het moet concreet bruikbaar zijn. Al die theorie daarachter, allez, ik denk dat we daar toch al aandacht aan besteden. OK, je moet weten waar dat alles van komt, maar mensen hebben graag kant-en-klare zaken om mee aan de slag te gaan.” (Interview leerkracht bezochte school, project 3) Daarnaast werd minder sterke samenwerking ervaren wanneer de inzet van betrokkenen (te) sterk beperkt bleef tot hun eigen expertisedomein of praktijk, waardoor weinig verbindingen werd gelegd en er weinig oog was voor elkaars context. In een aantal projecten werd zo aangegeven dat het soms moeilijk was om een echte brug tussen bib en school te bouwen, waarbij in een enkel project de afstand tussen de verschillende betrokkenen eerder groot bleef:

RkJQdWJsaXNoZXIy MTg3Nzk=